Wurgseks

Voor mijn gevoel ben ik niet op de wereld om rijk te worden teneinde daarna te baden in weelde—maar om het naar mijn zin te hebben. En ik heb het naar mijn zin, als ik—liefst in een warm klimaat met een goede keuken—in de oorverdovende stilte van tjirpende krekels mijn leven mag slijten met mijn geliefde Maria en met het bestuderen van West-Europese talen.

Mijn enige spijt is, dat de tijd daarvoor zo kort is. En dan verspilt men ook nog eens een deel van de beschikbare tijd door het maken van verkeerde keuzes, op het vlak van werkzaamheden bijvoorbeeld, of van partner.
Afijn, komt tijd, komt raad. Voor mij dan—ik heb geluk gehad.

“Daar valt goudgeld mee te verdienen,” zei een van mijn broers, “met jouw taalgevoel.”
Er valt geheid veel geld te verdienen; maar—niet met taalgevoel.
Je vocabulaire mag namelijk niet veel groter zijn dan ruwweg honderd woorden en je moet bereid zijn beide oogjes dicht te knijpen als het om taalregels gaat. Wie een kijkje neemt op het internet weet precies wat ik bedoel.  
Kortom, van taalgevoel heeft een mens meer last dan profijt wanneer het om geld verdienen gaat.

Nou zou ik dat misschien wel kunnen—alle grammaticale regels aan mijn laars lappen en de woordenschat hanteren van een gemiddelde screenager—maar het stuit me tegen de borst.
Wie dat niet begrijpt, omdat pecunia non olet, verwijs ik naar mijn openingszin.

Ik meen dat het Frits Bom was die—als gastdocent Mediatraining bij een opleiding voor (ik kan het bijna niet uit mijn bek krijgen) executive managers—ooit tegen me zei, dat de zin “Daar heb ik geen zin in!” me op de lippen bestorven lag.
Ik weet niet meer of hij me bij de anderen als spelbreker of mopperkont wilde wegzetten—mogelijk allebei. Maar, hij zal ongetwijfeld gelijk gehad hebben.

Echter, ik zie nu eenmaal niet goed in waarom ik niet mijn eigen gang mag gaan. En ik begrijp al helemaal niet—om terug te komen op het onderwerp van dit stukje—waarom een grote woordenschat bij veel mensen zoveel weerstand oproept.
Ik bedoel, dat is iets wat me in de loop van mijn leven is komen aanwaaien—toch?

Niks daarvan; een woord dat de gemiddelde screenager niet dagelijks gebruikt, krijgt meteen het stempel “obsoleet”, of zelfs “archaïsch” op zijn bil gedrukt, en mag deze koter daarom niet meer gebruiken. Nou, deze spelbreker heeft er toevallig helemaal—eh, geen zin in, om executive manager in de mond te nemen als hij op iemand van de uitvoerende macht doelt. Waarom niet gewoon directeur of leidinggevende?

“Omdat taal een levend organisme is,” krijg ik dan om de oren, “dat zich ontwikkelt en voortplant!”
Ja, dat weet ik ook wel. Maar, als dat betekent dat alle hens aan dek moet om aan loef managers, teenagers, screenagers en aanverwante anglicismen in te nemen, terwijl er aan lij tegelijkertijd liefst tweemaal zoveel taaleigen overboord gezet dient te worden, dan gaat deze spelbreker liever midscheeps met het erfgoed van zijn vader zitten knutselen; want zogenaamd “sportief” met de anderen meedoen heeft deze mopperkont—eh, geen zin in.

Het schijnt dat de taalbeheersing die men zich van kindsbeen af eigen gemaakt heeft, vanaf—zeg—zijn zestiende als de wiedeweerga weer om zeep geholpen dient te worden. “Voortplanting”? Ammehoela! Wurgseks noem ik dat.  

Dit vind je misschien ook leuk...