Tijd versnelt
‘Het lijkt net alsof de tijd steeds sneller gaat’, placht mijn moeder – zij ruste in vrede! – te zeggen. ‘Waar heeft ze ’t toch over,’ dacht ik op zulke momenten, ‘het wordt immers nóóit zaterdag!’
Dat wat ik nu vertel, speelde heel lang geleden, in de tijd dat mijn lul nog langer was dan mijn zak. Kan u nagaan!
Hè?
Kan u dat niet? Nou, dan moet u dat maar even van
mij aannemen. Inmiddels ben ik op een leeftijd dat ik voor mijn gevoel bijna
iedere week denk: ‘Is ’t nou godverdomme alweer Oud en Nieuw?’
Als ’t waar is dat tijd tegen ’t einde van een mensenleven haar topsnelheid
bereikt, dan is deze koter op sterven na dood.
Wat is tijd? Zeggen dat tijd relatief is, is vanzelf wat een dooddoener. Daarom zal ik ’t proberen te illustreren aan de hand van een voorbeeld in de persoonlijke sfeer. Mijn vrouw en ik schelen bijna een kwart eeuw in leeftijd …
Wablief?
Nee, ik ben geen rijke stinkerd, hahaha! Nee, geeft niks, hoor; ikzelf denk ook altijd meteen, als ik een wankele grijsaard met een jonge deerne zie: ‘Hij zal wel een rijke stinkerd zijn!’ En meestal is dat ook zo. Maar u begreep ’t verkeerd: ik ben de jongste …
Nee, zij is ook geen rijke stinkerd, nee. Ik vrees dat het in ons geval simpel om liefde gaat …
Wat dat met de relativiteit van tijd te maken heeft? Nou, daar kom ik zo op.
Wij vullen elkaar perfect aan; we zijn elkanders complementen. Ik ben groot, zij is klein. Ik ben dik, zij is dun. Ik ben zo stijf als een deur, zij is zo lenig als laken. Ik kan bij de bovenste plank, zij bij de onderste. Ik zie altijd alles somber in, zij wijst me op de lichtpuntjes. Zij staat ’s morgens lachend op, mijn eerste gedachte is doorgaans: ‘Kwaitnait.’ Zij heeft engelengeduld, ik heb ’t kortste lontje van het westelijk halfrond. Zij moet lachen om haar eigen fouten, mijn eerste impuls is harakiri. Ik heb de culinaire kwaliteiten van een nijlpaard, zij is een ware keukenprinses. Zij knettert van energie, ik moet na het ontbijt een halfuurtje liggen. Zij kan met ferve -tig dingen tegelijk doen, ik kan me maar op één ding concentreren. Ik ben de denker, zij is de doener. Zij is de doorzetter, ik ben de opgever. Zij is mordicus tegen elk uitstel, ik ben fel pro crastinatie. Zij heeft de ballen, ik heb de borsten. Zij is zo vlug als water, ik ben zo traag als dikke stront in een trechter. Ik ben vroegoud, zij laat jong. Zij heeft gelijk, ik geef haar uit lijfsbehoud …
Afijn, u heeft wel beeld nu.
Kort gezegd, we zijn intens gelukkig met elkaar – en dat al een jaar of twintig. We pakken elke dag uit als een godsgeschenk. We wonen prachtig in een lief dorpje aan de Spaanse grens en hebben uitzicht op de traag stromende Rivier van het Zuiden – o rio Guadiana. Zij woonde daar al, toen ik bijna twintig jaar geleden kwam aanzeilen in mijn Koopmans38. Zodra ik haar zag, voelde ik dat ik mijn Penelope en mijn Ithaka gevonden had. Zij was zo puur, zo echt, zo helemaal zichzelf; er viel geen valse noot, geen gewiekste bijbedoeling aan haar te ontdekken. Kóm daar nog eens om, vandaag aan de dag!
Die onschuld van haar betekende tevens, dat zij mijn aangeboren ironie keer op keer voor welgemeend opvatte en er dan oprecht verontwaardigd op reageerde. Dat doet ze nog steeds trouwens, ook al heeft ze nu aan de hand van mijn pretoogjes algauw in het snotje dat alles wat gezegd wordt nog niet waar hoeft te zijn.
Zij zag mij aanvankelijk glad over het hoofd overigens
– wat op zich al een prestatie was gezien het lengteverschil. Maar op een
gegeven moment kreeg mijn hofmakerij vaste voet aan wal. De steels onder de
deur door geschoven Franse gedichten – er vloeide destijds nog geen woord
Portugees uit mijn pen – misten hun uitwerking niet. Spoedig zeilden we samen
de zonsondergang tegemoet, naar Porto Santo, Madeira en de Azoren. En ik ontdekte
wat een zeemanswijf ik in haar getroffen had. Als ik weer eens zat te mokken ‘Gaat
die storm dan godverdomme nooit liggen!’ merkte ik wat het voor mijn moreel
deed als ik opeens een mok warme soep in mijn natte knuisten gedouwd kreeg.
Maria ging namelijk ook nooit liggen. Ook al lag de boot door de storm op een
oor, zij zette zich schrap met een voet stoer tegen aanrecht of bulkhead en
kokkerelde onverdroten voort alsof ze nooit anders gewend was geweest.
Toen we van een van onze zeilreizen thuiskwamen,
bleek dat Maria haar huis kon kopen van de voormalige mijnmaatschappij. Nou zat
zulks al in de pijplijn toen haar vader, die destijds bij de mijnen werkte, nog
leefde, maar in Portugal gaan dingen … eh, niet zo snel.
Maria had het geld niet, dus gaf ik het haar. Ze vond dat het huis dan ook op mijn
naam moest komen. Nou, dat hoefde om mij nou ook weer niet. Maar toen ontdekte
ik eerst goed dat als Maria Ramos iets vond, dan zat ’t in haar kop en niet in
haar … afijn, om het vege lijf te redden ben ik maar overstag gegaan.
Sterker nog, omdat ze zo hield van de natuur en alles wat die voortbrengt, heb
ik het perceel voor ons huis ook aangekocht en omgeploegd zodat ze daar
tuinieren kon.
Dat had letterlijk nogal wat voeten in de
aarde trouwens – en wel, míjn voeten. Er had namelijk ooit een huisje
gestaan, dus voordat ik de ruïne goeddeels met de grond gelijkgemaakt had en het
puin geruimd, had deze jongen een jas uitgetrokken.
Ik heb inmiddels weer een stuk of twee, drie aangetrokken, hoor, maar dat is
een ander verhaal. Waar het om gaat is, dat Maria de meeste tijd nu doorbrengt
in haar tuin sinds we de boot verkocht hebben.
Dat had om haar overigens niet gehoeven; de boot verkopen, bedoel ik. Maria zat ieder vrij uurtje op het achterdek, achterstevoren met de benen overboord bungelend, de kin op de preekstoel en de vinger aan de vislijn. Dat laatste was om de kick te voelen van Beet! – verder nergens om. Want als er een vis aan de lijn zat, dan kwam het zelfgemaakte plankje dat op driekwart van de vislijn was vastgemaakt en dat vanwege zijn schuine voorkant onder water werd getrokken, vanzelf boven water op de golven klepperen ten teken dat ons kostje voor die dag weer gekocht was. Maar ja, die boot werd deze baas, die steeds slechter ter been raakte, de baas.
Afijn, wanneer zij nu in de tuin bezig is, zit deze jongen het liefst te schrijven.
Maar nu komt ’t …
Vanmorgen vroeg, bij het krieken van de dag, tast ik naast me … geen Maria. Ik
word angstig. Dan hoor ik gestommel in huis. Dat is geen zuivere koffie. Ik
vlieg overeind. Ik vergeet inderhaast dat mijn linkerbeen me bij het opstaan ’s
ochtends van de pijn niet kan dragen en … ga gestrekt. In mijn val sleur ik het
toetsenbord van mijn computer, die in een hoek van de slaapkamer staat, mee.
Die overleeft ’t niet. Ik overleef ’t (nog) wel.
Maria gaat er – vanwege het verschil in leeftijd – vanuit dat zij straks als eerste komt te overlijden. Ik ben daar minder zeker van. Om op de opening van dit stukje terug te komen: Als tijd relatief is, is leeftijd dat ook.
Ik krabbel – deze keer dus nog wel – na veel
vijven en zessen overeind en schuifelhinkel met vereende krachten door de
woonkamer westwaarts. Ik doorkruis de eetkamer. In de voorkamer aangekomen zie
ik de katten aan het ontbijt zitten. ‘Is dat niet een beetje vroeg?’ vraag ik,
maar zij schijnen daar niet zo mee te kunnen zitten en smikkelen vrolijk verder.
Als ik de keukendeur opendoe, ontwaar ik eerst twee volwassen kalkoenpoten die in
wisselslag baantjes lopen te trekken door knisperende olijfolie.
‘Wat doe jij nou?’ vraag ik stomverbaasd aan Maria.
‘Het avondeten klaarmaken,’ antwoordt ze terwijl ze een lok haar uit haar
gezicht blaast, ‘het is al bij zessen.’
Ze zegt ’t met zoveel overtuiging dat ik een moment sta te twijfelen of ik niet
zojuist uit een verlate siësta ontwaakt ben.
Na enig nadenken mopper ik: ‘Ja, bij zessen, ja … in de óchtend!’
‘Dat méén je niet!’ zegt ze lachend. ‘Ik lijk wel gek!’
Dan verdwijnt de lach langzaam van haar gezicht. Ze vraagt opeens: ‘Ben ik mijn
verstand aan het verliezen?’
Ik omhels en kus haar. Dat is tenminste iets wat we gemeen hebben – we zijn
allebei knuffelberen.
‘Dat weet ik niet, lieverd. Maar daar gaan we ’t nu niet over hebben. Kom mee
naar bed nu! ’t Is nog veel te vroeg. Het was bij tweeën, toen we gingen slapen.’
‘Ik kon wel niet goed bij mijn hoofd zijn’, zegt ze triest.
Tien minuten later ligt ze zachtjes naast me te ronken. Ik lig te piekeren. Niet omdat ik sowieso niet kan slapen vanwege de aanhoudende kloppijn in mijn linkerheup, maar ik probeer tegelijkertijd een angstaanval af te slaan.
Kijk, dat de dag zou komen dat zelfs bij Maria de aftakeling een aanvang zou nemen, dat was te verwachten. Dat is ’t niet; daarop was ik wel voorbereid. Nu is ’t mijn beurt; nu worden de rollen langzaam omgedraaid! Twintig jaar in de watten gelegd worden is niet zo moeilijk. Met de wind in de rug kan iedereen freewheelen! Bij tegenwind kom je er pas achter of je uit ’t juiste hout gesneden bent. Ik had er alle vertrouwen in, als ik eerlijk ben. Maar, dat ikzelf tegen die tijd mogelijk zo slecht zou zijn dat ik haar misschien niet alle zorg zou kunnen geven die ze verdient, daar had geen haar op mijn hoofd bij stilgestaan. Wat nou als de medische stand er niet in slaagt – en die kans is verre van denkbeeldig bij de huidige stand (zie vorig stukje) – binnen afzienbare tijd vast te stellen wat mij mankeert? Ik hoop in godsnaam dat ik niet een nieuwe heup nodig heb. Nog afgezien van het feit dat het steeds moeilijker wordt om dat soort diagnoses te geloven, ga ik me niet laten opereren. Hooguit at gunpoint. Want ik wil Maria echt niet weer een week alleen laten – geen haar op mijn ho…
Ok, dat had ik al gezegd. Ja, zo blijft er geen haar op mijn hoofd over vanzelf!
Ik slaag erin op te staan zonder mevrouw Ramos
Horta wakker te maken.
Gelukkig heb ik een oud toetsenbord, waarvan enkele knoppen het niet meer
deden, destijds niet weggegooid. Ik installeer het en begin te schrijven …
Is dit het begin van het Aftakeldagboek?
Of heb ik straks helemaal geeneens tijd meer om überhaupt nog wat te schrijven –
laat staan, een dagboek bij te houden?
Wat in oangripende kollum. Mar moed hâlde!
Tank!
Wat een puur verhaal Jaap! Dat jullie nog lange tijd van elkaars aanwezigheid mogen genieten …
Dank je!
Hou vol beiden. Zo’n geweldig stel samen.
X
Heftig, x
Mooi stukje Jaap, heel veel liefs, voor Maria en voor jou broer 🥰🥰
Ontroerend stuk hoor Jaap. Heel veel liefs. 🥰🥰