Statistisch niet interessant

Ik weet eigenlijk niet goed waarom ik dit nog opschrijf, omdat ik wél heel goed weet dat het niemand ook maar ene reet kan schelen. Men wil grote gemene delers; gevallen waarin — zo niet iedereen, dan toch — de meerderheid zich herkent. De werkelijkheid wordt uitgedrukt in cijfers, want zo is ze, de werkelijkheid, te managen. Gevallen die tussen de wal en het schip vallen, de spierinkjes die door de mazen van het net glippen — ach, laat die maar gaan! Die zijn statistisch niet interessant.

Ik hoop alleen dat hij of zij die deze regels ooit leest — bijvoorbeeld wanneer ik dood ben — vooral niet gaat lopen denken, dat ik dit opschreef omdat ik mezelf zo interessant vond, of zielig of zo. Hahaha, helemaal niet. Niemand heeft me ooit interessant gevonden, vermoedelijk omdat ik dat nooit geweest ben. Ik heb nimmer iets te vertellen gehad. Mensen die iets te vertellen hebben, trekken de aandacht. Moesten we niet hebben. Dus kon ik er ook wel vrede mee hebben, dat die keren dat ik bij vergissing mijn mond opentrok, er nooit iemand luisterde. Lekker rustig. Mensen hebben de aandachtsspanne van een mug, ontdekte ik algauw. Dus het verhaal moest kort zijn. Maar hield ik het kort, dan kreeg ik vragen over wat ik weggelaten had. Vertelde ik daarom meteen het hele verhaal maar, dan kreeg ik dezelfde vragen. “Maar dat heb ik toch net verteld?” Ja maar, er waren tijdens het verhaal van Jaap — Gaap! — interessantere dingen geweest die de aandacht opeisten, zoals een voorbijvliegende soortgenoot of zo.
Kortom, met dat interessant gevonden willen worden valt het alleszins mee in mijn geval.

Nee, dat is het niet. En, nee, ook niet zielig. Want ik had nooit wat. Ik vond het niettemin fantastisch dat er gezondheidszorg bestond, zodat mensen die wel wat hadden, alle steun en aandacht krijgen die ze verdienden.
Dus, toen ik opeens wel iets had, was het eigenlijk meer de verbijstering die me de bek deed openvallen. De verbijstering erover, dat die zorg één grote illusie bleek te zijn geweest. De gezondheidszorg bleek een getrouwe afspiegeling van de maatschappij: ze is alleen geïnteresseerd in de grote gemene deler. Het gaat om het halen van doelstellingen, van streefwaarden. Dus uitzonderingen mogen rustig tussen de wal en het schip sodedonderen, want die beïnvloeden de streefcijfers niet of nauwelijks nadelig. Zij zijn statistisch niet interessant.

Grote ongevallen — zoals een spectaculair verkeersongeluk — trekken de aandacht. Er wordt ten hospitale vastgesteld wat er allemaal stuk is, de slachtoffers worden opgelapt en — als het goed is — stuiven ze na verloop van tijd weer met 120 km/u over ’s heren wegen. Is men evenwel het slachtoffer van een huis-, tuin- of keukenongelukje, dan kan het maar zo zijn dat men bij de gft belandt – statistisch niet interessant.

Zo’n ongelukje overkwam mij een jaar of vier geleden, een keukenongelukje om precies te zijn. Inmiddels lig ik bij het gft – een afgedankte komkommer en kwel nog wel, nog groen van buiten doch rot vanbinnen.
– Alles goed, knakker?
– Och, ik mag niet klagen!
– Het lopen gaat je anders nog niet veel beter af.
– Dat wordt ook niet beter …
– Nou, beterschap dan maar!

Sinds mijn val in de keuken vier jaar geleden loop ik rond met een middelste dijbeenspier (= vastus medialis) die niet meer vastzit aan het onderbeen – plastisch gezegd: mijn vastus zit niet vast.
Hè?
Ja, mijn fallus kende ook vastere vormen ooit; maar dat is een ander verhaal. Laat me eerst dit even afmaken!

Wat doen de dijbeenspieren? Die zorgen ervoor dat men zijn been kan strekken. De vastus medialis is verantwoordelijk voor het laatste stukkie? Kortom, als die niet vastzit, kukelt men bij het lopen onherroepelijk achterover zodra men de knie een beetje buigt. Want de buitenste dijbeenspieren zijn met z’n tweeën niet in staat om het gewicht dat ze plots op hun dak krijgen, nog … eh, op de been te houden.
Remedie: eenmaal in verticale positie de poot stijfhouden; de zwaartekracht zorgt voor het volledig strekken als men eenmaal óp de been is, en vervolgens hoeft men bij het staan en lopen de knie alleen nog maar ‘op slot’ te houden. Bij lopen over vlak terrein is zulks heel goed te doen. Alleen, in Portugal heerst — onder andere — een nijpend gebrek aan vlak terrein.

Dat die vastus niet meer vastzit, werd overigens pas vastgesteld twee(!) jaar na de valpartij, toen ze mijn knie opensneden om er een artificiële in te zetten.
Kwam me die bijzonderheid onmiddellijk ter ore?
Neen! Pas bij het vierde of vijfde controlebezoek wierp ik de behandelend chirurg voor de voeten dat zijn operatie het effect gehad had van een druppel op een gloeiende plaat:
– Als ik zit, kan ik mijn linkerbeen nog steeds niet recht naar voren strekken; het scheelt een hoek van 45⁰. Dus ik kukel nog steeds achterover bij het staan of lopen, als ik de poot niet stijf houd.
– Ja, dat komt omdat er geen kniepees is. Wist u dat dan niet?
– Hoe moet ik dat weten als niemand me dat ooit verteld heeft?
– Ik moet u bekennen dat ik inmiddels duizenden knieoperaties achter mijn naam heb staan, maar dat ik nog nooit gezien heb, dat iemand geen kniepees meer heeft.
– Aha, dus het komt eigenlijk nooit voor! Dus dáárom is het ook niet vastgesteld toen ik na mijn val twee jaar geleden bij de Eerste Hulp binnengebracht werd. En dáárom heeft jullie bottendokter, die zichzelf orthopedisch specialist noemt, bij de definitieve diagnose een jaar geleden maar klakkeloos aangenomen dat het wel om een verartroseerde knie zou gaan! Dus dat was het helemaal niet! Ik hóefde eigenlijk helemaal geen nieuwe knie?
– Weet ik veel! Ik kreeg de opdracht: nieuwe knie! Voor de rest is mijn naam Haas!
– Aangenaam! Mijn naam is Slager!
– …
– En wat nu? Pees opnieuw vastzetten? Had u dat meteen niet effe kenne doen?
– Nou, nee … dat had dan na die val metéén moeten gebeuren; het lichaam heeft de gewoonte om dingen die niet meer gebruikt worden … eh, op te ruimen.
– Kunstpees dan?
– No can do!

Maar nou komt ’t …
Toen ik dit verhaal aan onze familiearts doorgaf, smaalde ze: ‘Wat een onzin!’
Omdat ik van huis uit veel respect voor autoriteit meegekregen heb, antwoordde ik met: ‘Wel, godverdomme! Ik zit hier een potje te liegen … nou goed!?’
Zo had ze dat niet bedoeld, bond ze in, maar ze wilde wel een second opinion.

Dus ik naar weer een andere bottendokter die zichzelf ‘orthopedisch specialist’ noemde. Die zei dat ik een echografie moest laten maken. Daarop viel evenwel ook geen mediale kniepees te ontwaren.
– Ik zie niets, zei de bottendokter toen ik hem de uitslag bracht.
– Zou ’t kunnen dat dat komt omdat ie er niet meer is?
– Dat kán gewoon niet!
Hij had zijn connecties in het ziekenhuis, zei hij, dus ik zou binnenkort gebeld worden voor nader onderzoek. Dat was december 2019. Nooit meer wat van die gast vernomen. Eerst heb ik er nog wel achteraan zitten vangen, maar toen de pandemie eenmaal losbrak, had ik niet zo gek veel trek meer in onderzoeken in wat voor ziekenhuis dan ook: Ja, ik ben me daar wappie!

Inmiddels verga ik van de pijn bovenin mijn linkerlies …
Ik zal de lezer het verbale geweld besparen dat erbij komt kijken om vanuit zit- of lighouding een staande positie te bereiken. Eenmaal rechtop is bukken uitgesloten. En bij het traplopen komt alleen het rechterbeen nog in het geweer. Het linkerbeen keutelt daar schoorvoetend achteraan, onder het brullen van luide protesten tegen mijn lies.
Die pijn in mijn lies schreef ik aanvankelijk toe aan artrose van mijn heup, of artritis … of bursitis wat mij betreft. Weet ik veel! Het doet verrekte zeer PUNT! Maar na verloop van tijd bedacht ik: Wacht ’s even … als die dijbeenspier onderaan niet meer vastzit, is er natuurlijk ook een stuk spanning op mijn bekken weggevallen! Zou dat er iets mee te maken kunnen hebben, met die pijn?

Alles goed en wel, maar de artsenij heeft nog geeneens toe willen geven dat mijn kniepees ontbreekt. Dus die hartverscheurende pijn in mijn lies die je de suïcidale gedachten nader doet staan dan het lachen, zullen ze helemaal met een korreltje zout nemen: Tequila!
Oftewel, een borreltje met een korreltje.

Morgen ga ik weer voor onderzoek naar Beja. Beja is weliswaar het hol van de leeuw in Covid19-opzicht en ook zit ik qua vax nog niet aan mijn taks, maar alla … ik heb in ieder geval de eerste vax in mijn thorax.
Die CAT-scan van mijn ruggenwervel en die röntgenfoto’s van mijn bekken, die ik voor de helsdeuren heb moeten wegslepen overigens, gaan ook het bewijs niet leveren, nee. Laat staan, dat de pijn erdoor zal overgaan …
Wat zegt u? Alles geht vorüber, alles geht vorbei?
Dat is waar, ja. Het beroerde is alleen, dat deze jongen dat vermoedelijk niet meer meemaakt, want … statistisch niet interessant.

Dit vind je misschien ook leuk...

2 reacties

  1. Sytze T. Hiemstra schreef:

    Blikstiender, Jaap, dat is my wat! Hooplik komt der aanst dochs noch in oplossing, want sa is it hast net te dwaan! Sterkte en betterskip!