Mijn stijlfiguren

Sinds mensenheugenis is taal iets wat mensen bindt en wat mensen scheidt.
Ook mensen die tot hetzelfde taalgebied behoren staan soms lijnrecht tegenover elkaar in hun opvattingen over taal. Voor de een is het slechts een middel om een boodschap over te brengen van spreker/schrijver op toehoorder/lezer. Dat die boodschap mogelijk berstensvol taal- en/of spelfouten zit, doet voor hem/haar niet ter zake: ‘Als maar duidelijk is wat ik bedoel!’
Voor de ander is taal de ultieme kunstvorm: l’art pour l’art.

Ikzelf zit vermoedelijk ergens tussen die twee uitersten in. Ik kan bijvoorbeeld enerzijds begrip ervoor hebben, dat de ware autoliefhebber een strakke plasser krijgt van een fonkelnieuwe Ferrarirode Maserati; terwijl ik anderzijds diegene ook heel goed snap die dat summum van automobiliteit beschouwt als een wel erg opzichtig ding om mee van A naar B te rijden.

We staan in ons leven aan vele invloeden bloot.
Zo dacht ik tot nu toe dat mijn schrijftrant goeddeels beïnvloed was door jeugdhelden als Willem Elsschot, Godfried Bomans en Simon Carmiggelt. Maar nu ik een boek van Maurice Leblanc vertaal, realiseer ik me opeens dat diens stijl misschien nog wel de grootste invloed heeft gehad.

Dus ik kan me nu wel lekker uitleven qua vocabulaire, dat de woordenschat van de gemiddelde screenager mogelijk enigszins overstijgt. En ik vind bijvoorbeeld ook dat het (consequente) gebruik van de derde persoonsvorm bij het persoonlijk voornaamwoord u heel goed bij het tijdvak past waarin de vertelling speelt.

Trouwens, voor mijn gevoel is de heer Oudman, onze leraar Grieks destijds, eveneens van invloed geweest op mijn taalgebruik …
Hij hield zich nog in wanneer we droge passages uit het werk van Herodotus zaten te vertalen, of het Nieuwe Testament of zo. Maar bij de meer epische werken, zoals dat van Homerus, gingen bij hem de remmen los en kon zich zomaar een fraaie dip voordoen in zijn doorgaans gedragen stijl: ‘Odysseus was in zijn knollentuin met het presentje.’ Daarbij zat hij zich dan te verkneukelen en keek hij steels naar mijn reactie, omdat hij in mij al spoedig een liefhebber herkend had van stijlbloempjes in het algemeen, en van dergelijke komische effecten in het bijzonder.
We hadden sowieso maar een kleine groep van slechts zes taalliefhebbers. Want reeds in die tijd kon men ervoor kiezen om vakken te laten vallen. En de meeste gymnasiasten werden al helemaal gek van dat afwijkende alfabet(a); dus, die keuze was snel gemaakt.
Kortom, het was een select gezelschap van fijnproevers dat zich negen(!) lesuren per week van de rest van de wereld afzonderde in een piepklein lokaaltje van een afgelegen houten noodgebouw.
Niets in deze wereld is duurzamer dan semipermanent, dus dat noodgebouw zal er nog wel staan.

Ik twijfel geen moment eraan dat ik sommigen onder u (mogelijk de Maseratirijders) het bloed onder de nagels vandaan haal met mijn schrijfstijl, maar het is te laat, vrees ik, om daar nu nog iets aan te gaan lopen veranderen.   

Ook in mijn Friestalige blogs zien vele lezers aanleiding om me met een priemende vinger op de borst te kloppen vanwege mijn ietwat archaïsch aandoende woordkeus. Ik vind dat prima; ik laat mij graag op de borst kloppen. Hoef ik het zelf niet meer te doen.
Want, wees eerlijk, waarom schrijft een mens eigenlijk? Voor zijn eigen lol of om anderen te plezieren? Als dat laatste het geval was, zou mijn toetsenbord spoedig aan de wilgen hangen, schat ik.

Zo heb ik vorige zomer erg veel schik gehad in de vertaling van een thriller van Blake Pierce, Bijna verloren. En dat daarna een Portugese schrijver me vroeg om een novelle van zijn hand te vertalen, vond ik een grote eer: ‘k Wou dat je hier was.
Tja, en toen een uitgevertje in Parijs, dat de rechten bezit op het werk van Maurice Leblanc, me kortelings benaderde of ik oor had naar het vertalen van een van diens werken, kon ik natuurlijk geen nee zeggen. Want het gaat wel even om twee van mijn jeugdhelden …

Nee, niet die uitgever, nee. Die ken ik nog maar net. Nee, ik bedoel de schrijver alsmede zijn meest vermaarde romanfiguur, Arsène Lupin. Laatstgenoemde valt volgens mij nog het best te typeren als ‘een kruising tussen Robin Hood en Sherlock Holmes’.

Dit vind je misschien ook leuk...