Jacht van de godin (1)
Ik lig wakker, kan de slaap niet vatten.
Want ik zie niet in, hoe ik morgenochtend dat kreng in de auto moet krijgen … Hè?
Ja, toe nou, zeg! Natuurlijk doel ik niet op mijn vrouw! Alsof u me ooit op een onvertogen woord over haar heeft kunnen betrappen. Ik kijk wel uit; dat zou die feeks me nooit vergeven.
Nee, ik heb ’t over onze zieke kat natuurlijk. Acht van ‘onze kinderen’ komen gewoon naar me toe, als ik ze roep. Maar naar Daisy en Diana, die ziek is, kan ik fluiten. Ik hoef maar naar die twee te wijzen of ze zitten onder de tafel, alwaar deze stramme en wankele grijsaard ze niet kan volgen. En dat wéten de dames!
Met mijn wandelstok krijg ik ze er nog wel onder vandaan, maar ja … met een stok is het kwaad katten vangen – zoals een volstrekt onbekend spreekwoord wil.
Maria wil ik het niet vragen, om dat varkentje te wassen. Zij kan Diana rustig pakken – zó niet! – maar ik ben bang dat ze Maria helemaal aan flarden bijt en krabt zodra ze de reisbox in de kieren krijgt. Maria zal dat niet inzien, nee. Die begrijpt sowieso al nooit waarom iemand haar pijn doet, als zijzelf niets kwaads in de zin heeft. Wat dat betreft doet ze haar naam alle eer aan. Maar dat is wel de realiteit vanzelf — ondank is ’s werelds loon.
Kortom, bij dit soort heikele operaties dient de heer des huizes zelve in het geweer te komen. Dat zijn van die natuurwetten … afijn.
Ik val in een onrustige slaap, want ik heb een gewiekst plan beraamd.
Deze jongen, door schade en schande murw en wijs geworden als lijdend voorwerp (en ten slotte meewerkend voorwerp tegen wil en dank) van de cynische willekeur van de Fa. List & Bedrog, de grootste overheidsdienst bij Financiën zoals u weet, zet zijn snode plan de volgende morgen gewichtig en omstandig – alsof het een ruimtekoppeling betreft – uiteen aan zijn wederhelft. Zij leent aanvankelijk een welwillend oor, maar lijkt gaandeweg alle belangstelling te verliezen. Ze begint zelfs hartelijk te lachen wanneer ik op mijn sedert vijfentwintig jaar gloednieuwe werkhandschoenen wijs, die ik al klaargelegd heb voor wanneer ‘ik de poes straks van achteren grijp, zodra ze is afgeleid door de kelk melk waarmee jij haar … ‘
Nou, kan ik daar toevallig heel goed mee omgaan, hoor, met dat mijn vrouw me in m’n gezicht uitlacht. Van nature neem ik mezelf namelijk ook niet zo serieus – een karaktertrek waaraan vele mannen een voorbeeld zouden kunnen … nee, móeten nemen – en bovendien heeft ze een allerliefste lach, mijn zorgzame Maria. Dus, ik snerp: ‘Jij zult, godverdomme, ook ’s een keertje … ‘ enzovoort enzovoort.
Mopperend ga ik me gereedmaken voor vertrek.
Wanneer ik even later met gekamde haartjes de kamer binnenkom, zit Diana spinnend in de reisbox de laatste hand … eh, tong aan haar toilet te leggen. Hoe heeft Maria dat gefikst? Zou ’t kunnen, dat ik dan toch een tikje te zwaar aan de hele onderneming getild heb?
Ik besluit de vraag blauwblauw te laten, het huis kattenvrij te maken, de gasfles dicht en de achterdeur op slot te draaien.
We zijn voor de verandering op tijd vertrokken, want ik had tegen Maria gezegd dat we om negen uur in de auto moesten zitten, terwijl halftien vroeg genoeg was voor het vertrek naar de clínica veterinária in Castro Verde. Dus toen ze om twintig voor tien in de auto stapte, was ik zo trots op mezelf als een hond met zeven lullen – ik hoefde deze keer niet te jakkeren.
Om tien uur zoeven we al over de brug bij Mértola.
Wat houdt Diana zich lekker gedeisd trouwens, normaliter zit ze te miauwen in de auto dat ’t een felle onlust is. Ik werp een liefdevolle blik over mijn schouder op de achterbank.
“Godverdomme!”
Maria veinst schrik, zoals alleen vrouwen dat kunnen die eraan gewend zijn de schuld te krijgen van alles wat hun eega verkeerd doet: ‘Ja, wat is er?’
‘We zijn de kat vergeten!’
Recente reacties