Gabber Harm
Hij behoorde tot die zeldzame mensen die — ongewild en onbedoeld — je met je neus op je eigen tekortkomingen drukken.
– Leuke vakantie gehad, Jaap?
– Ja, hartstikke leuk.
– Vertel eens wat leuks dan?
– Ehh…
Kijk, ik verslond een vakantie gulzig, als iets waar je een exclusief recht op hebt, met hooguit een boertje achteraf: Zo dat hebben we weer achter de knopen.
Harm vond dat soort dingen — niet alleen vakantie, trouwens — iets wat je met anderen kon delen. Volgens mij liep hij voortdurend te bedenken hoe hij anderen straks een beetje kon laten meegenieten van zijn belevenissen. Hij had de mensen dan ook aan een touwtje wanneer hij vertelde.
Ik heb een keer meegemaakt dat hij midden in een verhaal, waarnaar we ademloos en met een vette grijns stonden te luisteren, plots opkeek en vroeg: ‘Nietwaar, Jaap?’
En ik dacht: Hè, was ik daarbij dan?
Maar ik knikte driftig naar de toehoorders, die me vragend — en ook een beetje jaloers — aankeken, omdat ik benieuwd was hoe het verderging. Achteraf kon ik aan de hand van enkele feiten in zijn verhaal bedenken: O, had hij het over dat voorval? Ja, inderdaad, ja, daar was ik bij.
Maar het ging Harm om de stippellijntjes tussen de droge feiten in. Die kon je wel een beetje opleuken, vond hij, om je medemensen voor een moment de kale werkelijkheid te doen vergeten.
Wij blij, Harm blij. Levenskunst noem ik dat. In die zin heb ik veel van hem geleerd.
Hij was in zekere zin mijn eerste baas bij het Gemeentelijk Administratiebedrijf. Hij en Max wisten dat ik bang voor honden was, dus stuurden ze me naar het Westerkwartier. GAB-humor!
Als ik me niet vergis werden we betaald per aantal opgenomen gasmeters, dus dat schoot lekker op op het platteland, waar je vaak een lang erf over moest om het eigenlijke woonhuis te bereiken. Bovendien was ik volgens Max zo traag als ‘dikke stront in een trechter’, dus… tel uit je winst!
Maar ze vroegen me steeds terug. Kennelijk deed ik toch iets goed in hun ogen.
Ik neem aan, Ginie, dat ook hij weleens een slecht humeur had, maar ik kan me niet herinneren hem ooit chagrijnig gezien te hebben. Uiterlijk een kruising tussen Elvis en Sylvester was hij in staat ‘to light up a room’, zoals dat in het Engels zo treffend heet. Met andere woorden, er gebeurde wat als Harm binnenkwam.
Met een ijzeren discipline werkte hij op de sportschool dagelijks aan zijn Rocky-kant. Ik vergeet nooit dat hij daar een keer na een zomervakantie binnenkwam als een gebronsde reus. Toen hij zich omdraaide, bleek hij spierwit van achteren. Ik kwam niet meer bij van het lachen.
Hè?
Nee, dat was niet lief van Jaap. Ik weet ‘t, Ginie, maar ik kon er niets aan doen. Gelukkig kon hij er niet mee zitten. ‘Ik heb het wel geprobeerd, hoor,’ legde hij me met een verlegen grijns uit, ‘om met de rug in de zon te gaan zitten. Maar… dan zag ik niet wie er voorbijkwam, over het padje.’
Duidelijk.
Het Gemeentelijk Administratiebedrijf bestaat niet meer — vanwege fusies en overnames (en meer van die flauwekul) — maar gabbers zijn we altijd gebleven. Ik vond het prachtig om te zien, Ginie, hoe jullie het leven vierden. Geweldig, zo ondernemend als jullie waren (en jij nog steeds, natuurlijk).
Het trof me dan ook als een mokerslag, toen Eddie me het nieuws op 26 juli vertelde. Harm zou er zelf voor getekend hebben, schat ik, voor zo’n plotselinge dood. Zonder een lang ziekbed, bedoel ik. Heeft ie toch weer mooi mee gemazzeld. Zo is er zoveel, denk ik — te veel om op te noemen — om met dankbaarheid op terug te kijken.
Harm doet me weer eens beseffen dat de dood maar betrekkelijk is — hij leeft voort in zo velen van ons.
Recente reacties