De zin van het leven
De meeste zeilers hebben het domweg niet begrepen volgens mij.
Sommigen heb ik – ongelogen – zonder te verblikken horen beweren: ‘Het leukste van zeezeilen is vertrekken en aankomen.’ In mijn ogen slaat dat nergens op. Dat is net zoiets als zeggen: ‘Het alleraardigste in het leven is: geboren worden en doodgaan. ’
Een beetje raar, nietwaar.
Wel, als ik eerlijk ben heb ik er nooit om gevraagd, om het leven. Ik werd er feitelijk in geduwd – kennelijk had mijn moeder toen al de buik vol van mij.
En dan gaan ze me er nu voortdurend aan lopen herinneren dat ik huilde toen ik eenmaal geboren was. Ja, gek! Ze vertellen er niet bij dat er eentje op mijn reet stond te rammen, tot ik wel moest huilen. Het was vermoedelijk bedoeld als stoomcursus voor het leven, want het deed pijn.
Afijn, toen ik eenmaal in de kieren had dat ik er niet terug in mocht – tenminste niet tot ik achttien was, zeiden ze, en fatsoenlijk getrouwd – besloot ik, omdat het leven ogenschijnlijk onontkoombaar geworden was, dat ik dan net zo goed kon proberen er wat van te maken.
Het was wel gelogen, trouwens. Tegen de tijd dat ik achttien was, kon mijn moeder twee keer in mij. Bovendien beweerde ze dat ze al getrouwd was. Ze was eigenlijk al getrouwd geweest nog vóór ik geboren was.
Shit! Men had mij in het ootje genomen. ‘Met wie?’, brulde ik, bereid om betrokkene de strot af te snijden.
Bleek ik de vogel nog te kennen ook. Het was dezelfde gozer die ’s zondags aan tafel het vlees kwam snijden en die altijd om zijn eigen grapjes moest lachen. Ik had het gevoel dat ik de arme donder eigenlijk best gemogen zou hebben, had ik de kans gehad hem wat beter te leren kennen.
Ik was niettemin helemaal van de kaart, voelde me bedrogen. Nou ja, zo zit ’t leven nou eenmaal in elkaar, schat ik.
Overbodig te vermelden dat ik nooit getrouwd ben. Ik ging zeilen. Kijk, dát is pas leven…
En ik moet bekennen dat ergens aankomen af en toe best aangenaam kan zijn: een haven aandoen, een plekje zoeken om wat uit te rusten – zolang het maar niet de láátste rustplaats is. Hoewel ik het nooit van z’n lang-zal-ze-leven onder de knie zal krijgen om de oceaan achter me te laten zónder een gevoel van spijt – ik houd namelijk van het leven (ofschoon dat tegenwoordig haast een contradictie is – oceaan en leven – met al dat plastic in zee).
Een paar keer is mij door een chagrijnige travestiet in een lange zwarte soepjurk gevraagd daar onmiddellijk mee op te houden – met van het leven genieten, bedoelde hij – en een beetje geduld te oefenen omdat het hoogtepunt pas komt in het hiernamaals.
‘Alles goed en wel’, antwoordde ik hem, ‘maar laat me alsjeblieft van het voorspel genieten!’
Het zijn trouwens niet alleen zeilers die het niet begrepen hebben…
Ik herinner me dat we op school genoten van de avonturen van Odysseus, welke we uit het Grieks vertaalden. Althans, ondergetekende genoot, om precies te zijn; mijn klasgenoten niet zo eigenlijk. Want zij konden niet wachten op het einde, waarin Odysseus zijn geliefde Ithaka terugvindt en zijn vrouwe Penelope in de armen valt.
Als ik mijn ogen sluit, zie ik nog de teleurstelling in hun ogen toen dat uiteindelijk inderdaad gebeurd was: Okee, en verder?
Nou, verder niks natuurlijk! Wat dachten jullie dan wat ‘epiloog’ betekende?
Stilte.
Daar hadden ze toch meer van verwacht, van het einde.
Of mijn klasgenoten er ooit achter gekomen zijn dat de reis vaak leuker is dan het einddoel, zou ik u niet kunnen zeggen.
Sommigen zijn wellicht manager geworden, van het soort dat van de ene deadline naar de andere deadline leeft (of – beter misschien – ‘beweegt’), bij voorkeur de saaie stukken daartussenin overslaand als dat zou kunnen, niet beseffend dat die stukken mogelijk wel het geheim in zich bergen; maar in plaats daarvan zich haastend om te weten te komen of de volgende deadline wel gehaald gaat worden – deadlines als lifeline.
En sommigen van hen zijn misschien wel verworden tot zo’n sociaal knullige levensvorm – van het soort dat op zondag aan tafel aanschuift.
Ik heb zo’n manager een keer gevraagd waar het in het leven volgens hem eigenlijk om draaide (behalve dan het vlees snijden op zondag). ‘Geld verdienen natuurlijk!’, kaatste hij terug.
‘Wacht effe,’ viel mij de bek open, ‘geld is natuurlijk een leuke bijkomstigheid, dat wil ik je wel toegeven, maar het kan vanzelf never en nooit niet het doel an sich wezen – de zin van het leven, bedoel ik.’
Hij keek me aan alsof ik de grootste oen was die hij ooit tegengekomen was. Goed, dáár zal hij dan niet ver naast gezeten hebben.
Laatst hoorde ik trouwens, dat hij gestorven is aan kanker, een paar jaar terug, van alles en iedereen verlaten – drie keer gescheiden, acht kinderen, vijftien kleinkinderen. Nou ja, volgens de travestiet in die lange zwarte soepjurk zal hij zijn doel in het leven dus wel gediend hebben.
Kijk, ik vind dat verrekte interessant: zolang we jong zijn geloven we heilig dat de zin van het leven ‘m zit in alles wat we níet hebben – zoals geld en bezit – en zodra we oud zijn en dat allemaal wél hebben – geld en bezit dus – komen we erachter… gek, dat was ’t toch niet. Eerst dan snappen we dat wat werkelijk belangrijk is, er eigenlijk altijd al was, vlak onder onze neus. Of ernaast.
Waarom komt dat besef eigenlijk dan pas – als het (bijna) te laat is?
U mag wat mij betreft riposteren ‘Beter laat dan nooit!’, maar intussen zijn er wel hele volksstammen die dat nooit zullen bereiken, geld en bezit. Gaan zij straks net zo onnozel het graf in als ze uit de moederschoot kwamen kruipen, in de rotsvaste overtuiging dat ze het werkelijk waardevolle in het leven nooit genoten hebben?
Maakt dat ons tot de domste levensvorm op aarde ooit?
Volgens een kennis met wie ik die vraag besprak, is het nakende einde, dat als het zwaard van Damokles boven ieders hoofd hangt, de katalysator in het proces van ontdekken van wat werkelijk belangrijk is in het leven.
‘De meeste jongelui gaan echt niet naar een mooie zonsondergang zitten koekeloeren,’ legde hij uit, ‘ze hebben wel wat beters te doen. ”Zout toch op met je mooie zonsondergang! Daar zijn er miljoenen van geweest, en er gaan heus nog vele volgen! Echt wel!”
‘Jij en ik daarentegen, wij kijken met een soort van kosmische verbijstering naar een zonsondergang, met dankbaarheid, met liefde, met respect misschien, omdat we ons ervan bewust zijn, dat deze ene zonsondergang heel goed de laatste kan zijn die ons oog streelt. Het naderende einde maakt ons daarvan bewust.
‘De sporadische gelukkigen onder ons zijn zich daarvan al heel vroeg bewust, van dat einde – sommigen misschien door een onaangename gebeurtenis, zeg: een ernstige ziekte. Zij hebben zich met een schok gerealiseerd dat het zwaard elk moment kan vallen – en dat zulks voor iedereen geldt, zonder uitzondering.
‘Wat het ook ware, zolang zij maar tot het besef komen dat het in het leven niet gaat om hoeveel Facebook-vrienden we hebben. Natuurlijk, een goede vriend is nooit weg, of een goede buur – maar zo niet, dan zij dat zo. Het zwaard valt toch wel – vluchten kan niet. En dát… is geen geheim.’
[Rust in vrede, Ali Banat. Het was me een voorrecht!]
Recente reacties