Als puntje bij paaltje komt
Is het niet raar dat we wanneer we jong zijn giftige stoffen in ons lichaam stoppen die de goede dingen binnenin ons doodmaken, totdat we op een bepaald moment ertoe overgaan giftige stoffen in ons lichaam te stoppen die de kwade dingen moeten doodmaken?
De mens is een hoogbegaafd wezen, wordt wel beweerd.
Nog raarder is het verschijnsel dat mensen die ik placht te bestempelen met ‘opgewekt en niet uit hun evenwicht te brengen’ vaak lijken te bezwijken onder zware tegenslag, terwijl diegenen die op mij overkwamen als apathisch en min of meer levensmoe steeds weer opgewassen blijken tegen de grootste uitdagingen in het leven – zoals bijvoorbeeld ziekte en geweld.
Er zijn talloze verhalen over heldendom in tijden van oorlog van mensen van wie men dat het minst verwachtte – en die hun daden vaak met hun leven moesten bekopen.
Meer dan eens ging het om verloren gewaande zielen, diegenen die maatschappelijk nutteloos werden geacht of zonder doel in het leven leken, de verworpenen der aarde – zij waren het vaak die morele moed en ruggengraat toonden wanneer hun medemensen hen het meest nodig hadden. Medemensen die hen na de oorlog vrijwel onmiddellijk weer de rug toekeerden teneinde opnieuw hun geloof te stellen in de hogere sociale rangen en standen – in hen die zich onder hun eikenhouten bureaus verschanst hadden, of achter hun kasteelmuren, toen het hun even te heet onder te voeten werd.
In enkele gevallen heeft men evenwel tenminste het fatsoen gehad om een gedenkteken op te richten bij wijze van erkenning van ware adel – van de soort die telt, van de soort die niet noodzakelijkerwijs meteen in het oog springt.
Het is daarom dat je me de volgende keer wanneer er oorlog uitbreekt, vermoedelijk zult kunnen vinden, op zoek naar hulp en een schuilplaats, bij een dak- en hulpeloze thuis.
Toen ze me vertelde dat ze borstkanker heeft, bezweek ik.
Talloze malen heb ik in het verleden getracht haar uit de put te praten en tegenslagen bij de strot te doen vatten; talloze malen heb ik haar ervan proberen te overtuigen dat het leven alleszins waard is geleefd te worden, maar dat het niet keurig verpakt met een lintje eromheen bezorgd wordt – dat sinds het paradijs de gebraden duiven ons niet meer in de mond vliegen; talloze malen heb ik haar op de blauwe lucht gewezen en evenzovele malen heeft zij gemeend een addertje onder het gras te ontwaren.
En nu opeens lijkt ze het gras geeneens meer te zien, terwijl ze lachend naar de blauwe lucht wijst, die teruglacht: ‘Maak je geen zorgen, alles komt goed!’
Nu opeens is ze een ogenschijnlijk onuitputtelijke bron van troost en steun voor verwanten en vrienden – terwijl dat toch precies andersom zou moeten zijn.
Wat is dat toch? Waar komt dat vandaan?
En – dichter bij huis – waarom zit ik opeens volledig in de piepzak?
Heb ik soms alleen lippendienst lopen te bewijzen aan optimisme en veerkracht? Ben ik soms één van die gladde praters die het meisje altijd krijgen of de baan, maar meteen daarna al hun kruit verschoten blijken te hebben? Was dat van mij slechts buitenkant geweest, toneelspel?
Het laat maar weer eens zien dat we na honderdduizenden jaren van evolutie ons nog steeds in de luren laten leggen door uiterlijke schijn. We lezen de inhoud van een boek nog steeds af aan de buitenkant. We staan er niet bij stil dat de ander meer kan zijn dan ‘een lief smoeltje’. En als we dat wel doen, dan beschouwen we dat als de spreekwoordelijke ‘uitzondering op de regel’ of ‘puur geluk’ – in plaats van gewoon toe te geven dat we er glad naast zaten. Terwijl we onze eigen onvolkomenheden plegen te schuiven onder het kopje ‘vergissinkje’ of ‘dwalen is menselijk, nietwaar’.
Inderdaad ja, de mens is een hoogbegaafd wezen.
[hoogbegaafd op het vlak van cognitieve dissonantiereductie]
Recente reacties